De gerechtelijke bemiddeling
De wet onderscheid twee vormen van bemiddeling: buitengerechtelijke bemiddeling en gerechtelijke bemiddeling.
Bij buitengerechtelijke bemiddeling kiezen de partijen autonoom, uit eigen overtuiging en in onderlinge overeenstemming voor de professionele begeleiding van een erkende bemiddelaar die hen helpt bij het oplossen van hun geschil. Dit resulteert in een rechtsgeldig bemiddelingsakkoord, zoals een akte echtscheiding onderlinge toestemming of een ouderschapsplan.
Bij gerechtelijke bemiddeling ligt het initiatief bij de rechter.
Zelfs in het kader van een rechtszaak, wanneer u een echtscheidingsprocedure, ouderschapsregeling of omgangsbepaling voor de familierechtbank gebracht hebt, heeft de wetgever aandacht voor bemiddeling. De rechter mag actief een bemiddeling bevelen. Dit kan:
- ambtshalve, op eigen initiatief van de rechter
- op aanvraag van één van de partijen
- op gezamenlijke aanvraag van de partijen
In dat geval schort de rechter de procedure op en neemt een door de partijen gekozen bemiddelaar het van de rechter over. Die bemiddelaar moet door de federale bemiddelingscommissie erkend zijn.
Let wel, ook bij gerechtelijke bemiddeling is de instemming van de partijen cruciaal. De vrijwilligheid van bemiddeling moet immers gewaarborgd blijven. De rechter mag volgens de wet bemiddeling opleggen, maar kan niemand verplichten om dit te aanvaarden of om eraan mee te werken. Bemiddeling heeft enkel succes als de partijen samen willen zoeken naar een oplossing.
De mogelijkheid tot gerechtelijke bemiddeling wijst erop dat de wetgever bemiddeling als alternatieve geschillenoplossing prominent naar voor schuift. Een gerechtelijke procedure, waarin de rechter voor de partijen beslist, lijkt hoe langer hoe meer uitzondering en laatste redmiddel te worden. Bemiddeling is nu de norm om familiegeschillen op te lossen.
Dat vergt levenskunst en vaardigheid van uw bemiddelaar, zowel in het herkennen van en omgaan met gevoelens en emoties, als in het zoeken naar duurzame wegen van verbinding.